29 juni 2018

(O0) Mijn boek is klaar. Ik ben vrij. Of...?


De joffers Van Beckum op de brandstapel. Illustratie van Jan Luyken
Beste opa,
Goed nieuws. Mijn boek over de joffers Van Beckum is klaar. Ruim 59.000 woorden, 42 illustraties, 193 eindnoten, een lijst van geraadpleegde literatuur en een personenregister. Dat alles onder de titel Martelaressen van adel. 
Ik ben vrij. Eindelijk. Na twee jaar archieven, boeken, kronieken, dissertaties en documenten kan ik me nu ‘ontjofferen’. Hoogste tijd. Want soms dacht ik te verdwalen in het doolhof van de geschiedenis. Maar, en dat moet ook gezegd worden, vaak voelde ik me ook zoals jij je moet hebben gevoeld toen je op een mooie zomerse dag de fiets pakte voor een tour de force: opgewekt, vol energie, met hoge verwachtingen. 
Ben ik nu echt vrij? Is mijn reis langs de uitwaarden van het doperdom en de reformatie echt ten einde gekomen? Of zal ik in een diep gat vallen? Moet ik morgen gelijk weer op reis gaan? Moet ik toegeven aan de voortwoekerende onrust die mij uiteindelijk van Almelo naar enkele uiteinden van de wereld voerde alsmede naar de krochten van de geschiedenis? Misschien wordt het ditmaal wel een reis door mijn kamer zoals Xavier de Maistre en Maarten Biesheuvel dat in hun gelijknamige boeken zo ingenieus hebben gedaan.
Opa KB, zoals altijd met sigaar.
Nog even iets over mijn boek. Ik heb geen idee of je ooit wel eens iets hebt meekregen over mijn martelaressen. Dat wil zeggen, over Maria van Beckum en Ursula van Werdum die sinds hun dood op de brandstapel op het Galgenveld bij Delden op 13 november 1554 de joffers Van Beckum worden genoemd. Zingend van blijdschap gingen ze de dood in omdat ze er heilig van overtuigd waren dat ze even moesten lijden alvorens ze in de heerlijkheid van de Heer zouden worden opgenomen.
De Heer? Dat moet je toch iets zeggen. Tenslotte heb ik hier twee bijbels waarin de naam Klein Bruggink is geschreven. De eerste, het Nieuwe Testament, dateert van 1884. Voorin staat met potlood geschreven: Jan Hendrik Klein Bruggink. Hoewel ik het niet absoluut zeker weet, vermoed ik, gezien het handschrift, dat mijn moeder, dat wil zeggen, jouw dochter jouw naam er in heeft geschreven. De tweede is een slag groter en voorzien van een kunstig gemaakt slotje. Op de eerste blanco pagina staat met een kroontjespen sierlijk geschreven: Hendrik Jan Klein Bruggink. Gezien de voornaam en het jaartal 1875 neem ik aan dat die bijbel van je vader is geweest. 
Twee keer het Nieuwe Testament. Twee keer met de naam Klein Bruggink. Iets zul je thuis toch mee moeten hebben meegekregen van de Heer. Of lag de bijbel bij jullie thuis ongelezen in de kast in de voorkamer, veilig opgeborgen achter de jaargangen van De Prins en Het Leven? In die zondagse voorkamer kwam toch niemand, behalve ik (maar daarover hebben we het nog wel een keer). Ik wist trouwens niet dat je van huis uit religieus georiënteerd was. Ooit wel eens in de kerk geweest?  
De bijbel uit 1875.
Hoe dan ook, ik vrees dat mijn martelaressen een andere Heer hadden. Wederdopers waren het, een stroming in de beginjaren van de reformatie waaruit de latere doopsgezinden zijn voortgekomen. Omdat in de eerste helft van de zestiende eeuw de roomse Kerk de officiële Kerk was, werd alles wat daarvan afweek als ketterij beschouwd. De wederdopers waren in die jaren nog meer verdoemd dan de protestanten en de latere volgelingen van Calvijn.
Nou is martelaar geen beroep zoals fabrieksarbeider. Want zo ben jij in de archieven achtergebleven: als fabrieksarbeider. Even een kleine anekdote. Toen Gustav Mahler, de grote componist, als kind eens werd gevraagd wat hij wilde worden, zei hij spontaan en met overtuiging: MARTELAAR. Van wederdopers is ook wel eens gezegd dat zij dwepers waren, dat ze willens en wetens het martelaarschap verkozen boven de knieval voor het Vaticaan.
Welnu, over die twee joffers Van Beckum gaat mijn boek. Daarin geef ik de lezer een gedetailleerd overzicht van alles wat er met die vrouwen is gebeurd, van de tijd waarin ze leefden. Veel nieuwe feiten dus. Maar ook vermengd met fictie en zelfs met een heus wonder. En af en toe een nuancering waarmee ik, zonder arrogant te willen zijn, historici van naam, theologen en kroniekschrijvers op de vingers tik omdat ik zo eigenwijs ben om te zeggen dat ze ongelijk hebben gehad.
Ik sluit mijn brieven aan jou af met verwijzingen naar het thema van de brief of gewoon, ter afsluiting, met muziek van mijn keus. Om te beginnen een korte impressie over de wederdopers en de wijze hoe zij begin zestiende eeuw om het leven kwamen aan de hand van enkele prenten van Jan Luyken. In mijn boek kom ik daar uitvoerig op terug. De commentaarstem is in het Engels maar de prenten spreken boekdelen in alle talen.


Tot over veertien dagen. Veel groeten uit Diepenheim aan Zee.

HB