15 december 2018

(O11) Zou er nog leven zijn na de dood?


Beste opa,
Mijn moeder was overleden. Jouw dochter, opa. Jouw enige kind. Jij hebt haar nog gekend toen ze als jong meisje vlechten had. Haar leven eindigde op 15 februari 1992 in Almelo. Het was een zaterdagmorgen. Een datum om te herinneren? Kan zijn maar ik moet altijd aan haar denken als het 19 december is. Als ze nog aan deze kant van het leven was geweest, zou ze volgende week 109 jaar zijn geworden. 
Het was half één ‘s middags toen het totaal onverwachte nieuws over haar overlijden mij in Madrid bereikte. Diezelfde avond kwam ik aan in Almelo. Alsof er geen grenzen bestonden, behalve die tussen het leven en de dood. Snel had ik thuis nog een boekje uit de kast gegrist voor onderweg in vliegtuig en trein. Het was een beduimeld exemplaar uit de reeks De Salamander met de titel Proza en poëzie van 1920 tot heden. 
Zo las ik onderweg, op een hoogte van tienduizend meter, opnieuw Hanlo’s ode aan geboorte en dood: ’Wij komen ter wereld, met rouw, uit de graven; met rouw, die gepast is, omdat wij nog dood zijn. Ons lichaam bestond uit de grond en uit de planten, om eens te bereiken een veilige haven. Een veilige haven: de schoot ener moeder…..’ 
Hanlo schreef dat amper een jaar na mijn geboorte. Altijd als ik het las, raakte ik gefascineerd hoe beeldend Hanlo met simpele woorden de weg terug beschreef van het graf naar de moederschoot, van de dood naar het leven. ‘Wij worden steeds kleiner, wij varen henen. Achter ons blijft een verlaten vlakte.’ 
Pas toen ik in Almelo uit de trein stapte op een vrijwel leeg perron, dacht ik even aan te komen in een verlaten vlakte. Totdat ik het carillon van de kerk aan de Boddenstraat hoorde. Vertrouwd geluid. Jaren achtereen hadden mijn oren die klanken opgevangen toen ik nog aan de Markt woonde en ma voor het ontbijt had gezorgd alvorens ik op de fiets naar het Erasmus Lyceum peddelde. Het was een ritueel dat altijd weer werd omlijst door het basale geluid van die roomse klokken.

Ma op de dag dat ze trouwde
Aankomen in Almelo was in zekere zin terugkeren naar de moederschoot. Nu had ik 1800 kilometer afgelegd om een begrafenis te regelen. Ik slikte en realiseerde me dat ik nooit meer op de hoogte zou worden gehouden van het lokale wel en wee in Almelo. Zelfs op de meest afgelegen plekken in Zuid-Amerika had ik nog brieven ontvangen van haar waarin ze mij het laatste nieuws had verteld over Schuurman, mijn vroegere leraar boekhouden, over de plannen met het oude postkantoor en over de waterstand in de Lolee. Zij was, wat Almelo betreft, mijn primaire internetconnectie geweest. Die was nu definitief tot zwijgen gebracht. 
Eenmaal in de kamer van het verzorgingscentrum waar ze de laatste jaren had gewoond, pijnigde ik mijn hersenen met de vraag waarom ze de grens van het leven naar de dood (en wellicht naar een nieuw leven?) juist die zaterdag had overschreden. Was het een hartaanval geweest? Die mogelijkheid moest ik schrappen toen ik de feiten hoorde: ze was rustig ingeslapen met een vredige uitdrukking op haar gezicht. Geen door pijn verwrongen gezicht zoals mensen dat kennelijk hebben als ze aan een hartaanval zijn overleden.
Ma met zoon Jan en zoon Henk
Gewoon een natuurlijke dood door hartstilstand? Vrijdagavond had ze nog gebeld met kennissen in Sneek, zo hoorde ik uit Friesland nadat ik aan de hand van haar telefoonboekje enkele vrienden en vriendinnen van haar had gemeld dat ze vredig was heen gegaan. Ze had zich niet goed gevoeld, ‘maar ditmaal anders dan anders’, had ze aangegeven in haar belletje naar het noorden. Dat ze om een dokter had gevraagd, was vanwege de pijn. De arts was er zaterdagmorgen al geweest toen haar kleinzoon en haar hulp-in-de-huishouding langs waren gekomen, de één om medicijnen te brengen, de ander om even te kijken hoe het met haar ging. Toen ze een half uurtje later in het verzorgingstehuis haar maaltijd had gekregen, leek ze al enigszins opgemonterd aan tafel te zitten, hoewel ze had laten weten dat ze moe was en ‘even’ op bed wilde gaan liggen. Dat ‘even’ kreeg een eeuwigheidswaarde.

Vervolgens kwamen de mysteries. Waarom had ze haar agenda slechts ingevuld tot en met de maand van haar overlijden? Waarom gaf op de dag van haar dood de wekkerradio, die ze ooit aan haar kleinzoon had gegeven, bij hem thuis de geest? Waarom waren op de dag van haar overlijden alle klokken bij haar in huis stil blijven staan? En dan alle briefjes die ik, vrijwel alle ongedateerd, in haar portemonnees aantrof. Telefoonnummers van buren en taxicentrale, boodschappenlijstjes, verjaardagen en dat ene roze briefje waarop ze had geschreven dat ze Eine kleine Nachtmusik van Mozart wilde horen tijdens de crematie, ‘omdat ik dat vroeger zo graag had willen spelen.’ 
Met de doodgraver maakte ik zondag kennis. Jonge vent nog. Een snorretje accentueerde zijn uitgestreken gezicht waarin geen plaats was voor valse plooien. ‘Ik beveel u een eikenhouten kist aan want in tegenstelling tot andere uitvaartondernemingen willen wij de overledene een mooie kist bezorgen tegen een scherpe prijs.’ Daarmee sloot hij zijn handelsbetoog af.
De overlijdensadvertentie
Omdat ik het niet kon laten – journalist after all - vroeg ik hem hoe hij ertoe was gekomen om dat beroep te kiezen. ‘Ach, weet u, daar rol je in. Want je kiest er niet voor, zoals je op school al kapitein of putjesschepper wilt worden. Ik zat vroeger in de bloemen. En dan moest ik wel eens bloemen afleveren bij een lijkkist. Tot ze me vroegen of ik tijd had om bij het lijk te waken omdat degene die daarmee was belast even weg moest.’
Er volgde een diepe zucht. ´Nou ja´, zo vervolgde hij zijn relaas, ´zo kwam van het één het ander. Gaandeweg heb ik me vertrouwd gemaakt met die sfeer en toen er een tijdje geleden een post vrij kwam, heb ik daarop gesolliciteerd. Want in de bloemen weet je het ook niet. En tenslotte wil je toch een beetje zekerheid in je leven hebben nietwaar?’ 
Totdat je ineens in de kist ligt, wou ik nog zeggen, maar ik hield me in.
Tijdens de crematieplechtigheid luisterden we in een doodstille zaal van het crematorium naar Eine kleine Nachtmusik. Nee, jij was er niet bij, lieve opa. Jij had het moment van jouw dood al jaren daarvoor gekozen. Terwijl Mozart de zaal vulde, schoten de eerste regels door mijn hoofd van het gedicht Huiswaarts reizende van J.C. Bloem (die ooit een blauwe maandag in Almelo woonde maar dat even terzijde), een gedichtenbundel die op mijn bureau thuis was blijven liggen en die ik net zo zeer koesterde als de poëzie van Hanlo: ‘In de trein. De tijd vergaat met dromen. Op de ruitjes wiegelt avondrood. Als ik bij U ben gekomen. Ben ik weer nader bij mijn dood.’
Na de crematie werd de as van ma verstrooid
Zou er nog leven zijn na de dood? Dat wist je pas als je de grens van het leven was gepasseerd, zoals mijn moeder. Haar kon ik het niet meer vragen. En de doodgraver wist het niet. Hij had gekozen voor zekerheid in het leven. Dat wil zeggen: aan deze kant van de grens. Maar jij opa? Jij moet het toch weten? Jij leeft voor mij immers voort aan de andere kant van die grens. 
En wat je dochter betreft - mijn moeder - volgend jaar zal ik je brieven schrijven over haar brieven die ze mij stuurde toen ik, ver van huis, onderweg was in Latijns-Amerika. Waar je ook bent, ik wens je een gelukkig nieuwjaar. Ik eindig deze brief met dezelfde intentie zoals jouw dochter haar brieven aan mij eindigde: veel groeten van je liefhebbende kleinzoon.


30 november 2018

(O10) Een interview met Leonardo da Vinci (2)


Beste Opa,
Z
oals beloofd maak ik je nu deelachtig van het tweede deel van het interview dat ik in september 1506 in Milaan had met Leonardo da Vinci. Op het afgesproken tijdstip opende hij enkele dagen na onze eerste ontmoeting de deur van zijn atelier in het klooster van Santa Maria delle Grazie om er zijn laatste werk te tonen. Het is, zo vertelde hij, een bijzonder schilderij dat hij nog in Florence had gemaakt. Het gaat om een portret van een mild glimlachende vrouw. Wie het is geweest, wilde hij niet zeggen. Het merkwaardige van het schilderij is de horizon van het landschap op de achtergrond. Die is links van de glimlachende vrouw lager dan rechts van haar. Dat leidt tot een opmerkelijk visueel mysterie: als je naar links kijkt, lijkt het wel of haar glimlach anders is dan wanneer je naar rechts kijkt.
 
Maar het meest intrigerende blijft die glimlach. Toen ik hem  daaraan herinnerde, toonde Da Vinci soortgelijke zachte, glooiende trekken om zijn lippen. ‘De glimlach’, zei hij, ‘veinst en schenkt illusie en raadsel tegelijk. Een glimlach op het gelaat is als een vlek op een muur: je kunt er van alles in zien: landschappen, rivieren, bergtoppen, veldslagen, gestalten, gewaden, alles wat je kunt herleiden tot de vorm die je wil’.

Schetsen van Da Vinci
- Voor u vanzelfsprekend, voor ons een mysterie?
Da Vinci: ‘Om alle mysteries te kunnen doorgronden, moet je eerst afdalen tot op de bodem’.
- U spreekt in raadsels. 
Opnieuw glimlachte Da Vinci. ‘Kent u de droom van Brunetto Latini, de leermeester van Dante? In zijn droom, zoals hij die beschreef in zijn gedicht Il Tesoretto stond hij aan de rand van een groot bos zonder dat er ergens een pad was te zien. Plots verscheen aan hem een beeldschone jongedame. Hij vroeg haar of er geen weg door het bos ging. Zij knikte, gaf hem een hand en leidde hem naar een pad dat hij niet had opgemerkt en van waaruit hij een magnifiek uitzicht had op een vallei. Verrast vroeg hij haar wie ze dan wel was dat zij dat pad kende. Ík ben de natuur’, zei ze en even plots als ze was gekomen, was ze weer verdwenen’. 
- En?
Da Vinci: ‘Een soortgelijke droom heb ik gehad. Ik wilde onderzoeken maar wist niet hoe en waar. De honger naar nieuwsgierigheid had mij slaperig gemaakt en toen zag ik in mijn droom een jongedame die sprekend leek op de vrouw in Il Tesoretto. Ditmaal was het mijn beurt om te vragen wie ze was. En zij antwoordde: ‘Ik ben de kennis. Ik zal u inwijden in alle geheimen van de dingen waarnaar u wilt vorsen. Maar alleen als u eerst een gelofte aflegt’. Wat het ook moge zijn, ik zal het doen, zei ik, maar zeg mij, om welke gelofte gaat het? “U moet beloven dat u alleen mij zult liefhebben en geen enkele andere vrouw. Alleen als u meester over u zelf blijft en niet zult toegeven aan de Grote Verleiding zal ik u inwijden in de geheimen van de kennis. En pas als u tot aan de bodem bent afgedaald en het mysterie van de wereld hebt doorgrond, zult u mij geheel bezitten. Alleen dan zult u het hoogste geluk vinden dat deze wereld u kan bieden”, zo vertelde zij’.
Schetsen van Da Vinci
- En in hoeverre heeft die gebeurtenis uw leven als schilder bepaald?
Da Vinci: ‘Dankzij die ervaring heb ik geleerd dat je als schilder een solitair leven moet leiden zodat het welzijn van zijn lichaam geen invloed heeft op de vitaliteit van de geest. Wie zich overgeeft aan seksuele pleziertjes is op het verkeerde pad. Het gevolg is alleen maar dat de hand van de schilder even onzeker wordt als een blad in de wind. Bovendien, als iemand geen weerstand kan bieden aan zijn seksuele lusten, deelt hij zichzelf in feite in bij dezelfde categorie als beesten’.
- En de man die zich toch overgeeft aan vleselijke lusten met een vrouw, wat is zijn lot?
Schetsen van Da Vinci
Da Vinci: ‘Eeuwige pijn zoals ketters die ondergaan op de brandstapel en de verdoemden in de hel. Terwijl het niet hoeft. De man kan in vrede met zichzelf leven en met zijn omgeving. Laten we een voorbeeld nemen aan de bever. Van hem wordt gezegd dat er op hem wordt gejaagd omdat zijn testikels een medicinaal vocht bevatten. De enige manier waarop de bever kan voorkomen dat hij wordt opgejaagd, is heel simpel: hij moet zijn eigen testikels afbijten. Pas dan kan hij in vrede leven’. 
- Conclusie?
Da Vinci: ‘Alleen intellectuele passie geldt. Als je dat hebt, verdrijft het alle sensuele lusten’.
- Toch spreekt er uit dit laatste werk van u een sensuele passie. Meer dan een portret van een glimlachende dame doet het denken aan een wonder van ingetogen hartstocht.
Da Vinci: ‘Als u dat een wonder lijkt, bedenk dan dat dit wonder niets is, vergeleken bij de ziel die in dat portret woont. Dat is het goddelijke element dat u een wonder noemt. Want vergeet niet dat ons lichaam onderworpen is aan de hemel en de hemel aan de geest’.
- Maar hoe laat u ons de ziel zien die in het menselijke lichaam huist? Met een glimlach of met adders die kronkelend uit een hoofd op ons afkomen?
Da Vinci: ‘Nu komen we bij de kern. Want nu gaat het om Medusa, een van de drie Gorgonen, dochters van de Griekse zeegoden Phorcys en Ceto. Zij symboliseert de ziel van ons bestaan. Medusa herbergt het dualisme dat zo kenmerkend is voor de mens: aan de ene kant de begeerte, aan de andere kant de vrees. Ik heb met beide eigenschappen geworsteld toen ik nog een kind was. In de buurt van mijn geboortedorp ontdekte ik een grot. Voor mij was het een wonderbaarlijke grot, waarvan alleen ik het bestaan wist. Maar binnen was het donker. Je kon niets zien. Ik was bang, doodsbang om naar binnen te gaan. En toch. Ik wilde. Ik moest. Ik zou. Ik werd overvallen door een niet te stillen verlangen om het onbekende te ontdekken. Iets zei mij dat ik, ondanks mijn doodsangst, naar binnen moest’.
- En...?
Da Vinci: ‘In eerste instantie overwon ik mijn angst en ging ik naar binnen’.
- En wat ontdekte u?
De glimlach van de ziel
Het schilderij afdekkend met een paar doeken antwoordde Da Vinci: ‘Wat ik ontdekte, was het mysterie van het kwaad. Want toen ik nog maar enkele meters had afgelegd in het donker won de angst het alsnog van het verlangen. Ik had gefaald. Maar ik voelde me zekerder dan ooit. Want ik weet nu tot waar ik kan gaan om niet het slachtoffer te worden van het kwaad. Dat is precies waar het bij Medusa om gaat. Aan de ene kant het brandende verlangen om haar te bezitten, aan de andere kant de nog grotere angst om daar aan toe te geven’.
- En de glimlachende vrouw……. 
Da Vinci: ‘Zij symboliseert vrees noch begeerte. Zij is een metafoor van het hoogst bereikbare: het eeuwigdurende innerlijke geluk, gesymboliseerd door de glimlach van de ziel’.
Dus niet vergeten lieve opa, het Teylers-Museum in Haarlem. De expositie met tekeningen van Da Vinci is nog tot 6 januari te zien.

13 november 2018

(O9) Een interview met Leonardo da Vinci (1)


Leonardo da Vinci
Beste opa,
Als je tijd hebt, moet je toch even naar de expositie in het Teylers-museum in Haarlem waar originele tekeningen van Leonardo da Vinci worden getoond. Tenslotte moet het voor jou een fluitje van een cent zijn om ongezien het museum te bezoeken, zonder museumkaart of entreebewijs want niemand ziet je.
Jij mag dan in het volgende leven vertoeven, ik kan terugkijken op een interview met Da Vinci in mijn vorige leven als journalist. Dat vraaggesprek wil ik je niet onthouden. Het vond plaats in Milaan in september 1506. Gemakkelijk was het niet om de toen 54-jarige uomo universale te localiseren. In Florence was hij eerder dat jaar niet meer. Net toen Michelangelo daar vertoornd was gearriveerd uit Rome, was Da Vinci met de noorderzon vertrokken naar het door de Fransen bezette Milaan. Wachtend op nieuwe opdrachten van de Franse gouverneur Charles d’Amboise werkte Da Vinci in de refter aan enkele lunetten. Daar trof ik hem aan.
Na een paar koppen koffie en enige conversatie over leven en dood vroeg ik hem - om gelijk maar met de deur in huis te vallen - naar de sleutel tot het geheim van ons bestaan. Langzaam herhaalde Da Vinci die vraag. Toen, na een korte pauze met gesloten ogen, zei hij: ‘Goede vriend, doe geen moeite. De sleutel die u zoekt, bent u onderweg al tegengekomen. Het is de natuur. Wat anders dan de schoonheid van de natuur waarvan je alleen met je ogen kunt genieten? De natuur is leidraad voor ons handelen. Het is de natuur in alle glorie die ons bestaan rechtvaardigt en zin geeft aan ons leven. Alle kennis die we hebben vergaard en nog zullen vergaren komt voort uit datgene wat we voelen. En wat we voelen, is natuur. Puur natuur. Zoals wij zijn.’
Een schets van Da Vinci
Zijn ogen glinsterden. Het leek, beste opa, alsof hij niet meer tegen zijn bezoek praatte maar tegen zichzelf. ‘Neem het oog’, oreerde hij. ‘Het oog omarmt de schoonheid van de hele wereld. Zien is ons meest nobele zintuig. Het oog maakt minder fouten dan de geest. Daarom is schilderen een heilige wetenschap en geen mechanische bezigheid. Het overtreft alle andere kunsten, ook als het om poëzie gaat. De verliefde dichter beschrijft de schoonheid van een jonge vrouw, de schilder legt haar vast in verf. Hij transformeert de liefde als het ware in kleuren.’
- En de muziek, vroeg ik hem? Muziek kan ons toch ook n hemelse sferen brengen.
Da Vinci (zonder te haperen): ‘Muziek, mijn vriend, is de jongere zuster van de schilderkunst. Zij vertegenwoordigt het onzichtbare. Ook muziek creëert harmonie maar zij sterft op het moment dat het zich uit. Een schilderij is voor eeuwig.’
- Dat wordt ook gezegd van de beeldhouwkunst…..
Een schets van Da Vinci
Oeps. Dat was het moment dat Da Vinci’s stem ineens een spottende ondertoon kreeg. Dacht hij even aan zijn aartsrivaal Michelangelo? ‘Een beeldhouwer kan nooit wedijveren met een schilder’, zei hij toen gedecideerd. ‘Een beeld is afhankelijk van de lichtval die van boven komt. Een schilderij daarentegen draagt licht en schaduw met zich mee, waar het schilderij ook wordt geplaatst. Het perspectief dat een beeldhouwer kan benutten, is minimaal. Een schilder kan een perspectief aanbrengen dat honderd mijl achter het eigenlijke schilderij ligt. Het enige voordeel van een beeld is dat het langer bestand is tegen de invloed van de tijd. Voor de rest is alles in het schilderen als een wonder. Het licht, de schaduw, de kleur, de dikte van de verf, de figuren, hun positie, de afstand, de nabijheid, de beweging, de berusting, eigenlijk is er niets dat je niet in de schilderkunst kunt weergeven.’ 
- U beschouwt beeldhouwen dus niet als een gave….?
Da Vinci schudde zijn hoofd. ‘Beeldhouwen is typisch een ambachtelijk, ja bijna boers beroep. Het werk maakt de beeldhouwer smerig, hij transpireert, het marmerstof bedekt zijn gezicht. De schilder zit echter elegant voor zijn werk, dipt zijn kwast in het kleurenpalet, kan zich laten vergezellen door muziek zonder dat hij hoofdpijn krijgt van het gehamer op steen. Nee, beeldhouwen is een beroep. Schilderen is een roeping en is bovendien duizend keer intellectueler.’

- Met Michelangelo door dezelfde deur gaan, lukt niet erg…….
Daar raakte ik een gevoelige snaar. Da Vinci schoot overeind. ‘Het geduld is de beschermheer tegen de belediging, zoals kleren ons weren tegen de kou.’ En toen bits: ‘Michelangelo is een verwaande kwast. Hij werkt voor het geld, niet voor de eer.’ 
- En u? Waarvoor schildert u?
Da Vinci: ‘Schilderen betekent voor mij iets contemplatiefs, want schilderen is iets dat je geest voortbrengt. Het oog van de schilder is als het venster van de ziel. Een goede schilder moet daarom twee dingen schilderen, namelijk de mens en diens geestesgesteldheid. Het eerste is gemakkelijk, maar het tweede is moeilijk, want dat moet je uitdrukken door middel van gebaren en bewegingen van de ledematen.’ 
- Schilderen is ook vaak een kwestie van schaduw en licht.
Da Vinci: ‘U zegt het. Maar weet dan dat de schaduw meer macht heeft dan het licht. Het licht kan de schaduw nooit helemaal verjagen. De schaduw kent vele nuances van een niet te meten donkerheid. De schaduw is het middel waarmee lichamen hun vorm openbaren. Door voorwerpen in licht te laten baden, dompelt men ze in het oneindige.’
Enfin, beste opa, tot zover het eerste deel van mijn interview met Leonardo da Vinci. In de volgende brief, eind deze maand, zul je het tweede gedeelte kunnen lezen waarin hij uitlegt wat hij heeft bedoeld met de glimlach van de ziel. 

1 november 2018

(O8) Een boek over twee martelaressen van adel


De boekpresentatie in De Pol
Beste opa,
Je had me geen groter plezier kunnen doen. Jouw aanwezigheid tijdens de presentatie van mijn boek Martelaressen van adel in de grote zaal van cultureel centrum De Pol in Diepenheim was me meer waard dan al die flessen wijn die ik later cadeau kreeg. Nee, ik heb je niet gezien. Tenslotte ben je onzichtbaar, ook voor mij. Maar ik voelde je aanwezigheid. Bovendien heb je mij via het KB-medium vragen gesteld waaruit ik kan aflezen dat je van de hoed en de rand wist. Daaruit concludeerde ik des te meer dat je aanwezig was in De Pol. Mooi zo.
Ik hoef je dus niet meer te vertellen dat de zaal geheel gevuld was met belangstellenden. Wat dat betreft, heb ik met mijn boekpresentatie de inburgeringscursus in Diepenheim aan Zee met succes afgesloten. Je hebt ook gezien hoe ik na mijn lezing over de joffers Van Beckum de eerste exemplaren van mijn boek heb overhandigd aan burgemeester Ellen Nauta en aan Frieda Hiddink. Aan de burgemeester omdat het hele verhaal over de joffers zich in Markelo, Diepenheim, Goor en Delden heeft afgespeeld, dus in haar gemeente. Aan Frieda omdat zij degene is geweest die me ruim twee jaar geleden vroeg of ik een boek over Maria van Beckum en haar schoonzuster Ursula van Werdum wilde schrijven.
Ik neem aan dat je na het officiële gedeelte ook nog even bent gebleven. Dan heb je kunnen waarnemen hoe er meer dan vijftig boeken werden verkocht en dat ik de meeste daarvan heb mogen signeren. Je vroeg mij via het KB-medium nog wie dan toch die meneer was in dat zeegroene jasje. Nou, beste opa, dat was prof. dr. Piet Visser, hoogleraar in de geschiedenis van het doperdom. Jaja, een hele mond vol. Eigenlijk had ik hem nog wel enkele vragen willen stellen maar hij was na afloop snel vertrokken zonder verder een woord te wisselen. Nou ja, hij kwam uit Zaandam. Hij had nog een lange terugreis voor de boeg, zullen we maar zeggen.
Dat RTV-Oost enige aandacht heeft geschonken aan mijn boek zal je ongetwijfeld ook hebben gezien. Als dat niet het geval is, dan moet je op de volgende link aanklikken. Kun je dat eigenlijk waar jij verblijft?


Terwijl burgemeester Ellen Nauta toekijkt, signeer ik het boek
Je vroeg me tenslotte waarom er geen uitvoerig artikel in het dagblad Tubantia is verschenen. ‘Daar was toch alle reden voor’, merkte je op. Tsja, ditmaal moet ik je het antwoord schuldig blijven. Uitgever en auteur hadden inderdaad een fors artikel in de streekkrant van Twente verwacht, je weet wel, dat dagblad dat zoveel Tukkers in de kolommen hijst. Toen ik twee jaar geleden mijn boek over de schilder Jheronimus Bosch klaar had, kreeg ik bijna een hele pagina in de krant. Maar nu ik als hunker-Tukker ben teruggekeerd naar mijn geboortegronden en ik twee jaar heb gewerkt aan een boek waarvan de inhoud zich primair in Twente afspeelt, laat de krant verstek gaan.
Oh zeker, de lokale editie bracht twee kleine verhalen maar dan wel vol met fouten. Enige zorgvuldigheid in de berichtgeving is tegenwoordig kennelijk al teveel gevraagd. Maar je zou meer verwachten, ik in elk geval. Tenslotte heb ik na uitputtend archiefonderzoek nieuwe feiten over Maria van Beckum en Ursula van Werdum kunnen aandragen. Daarbij moest ik gerenommeerde historici en zelfs een enkele theoloog ‘corrigeren’ want zo zeg je dat netjes als je iemand met prestige moet terugfluiten omdat hij (of zij) verkeerde informatie heeft verstrekt. Zou het daarom zijn dat mijn boek niet de aandacht heeft gekregen die anderen daaraan hadden toegedicht? Ben ik op lange tenen gaan staan? 
Tsja, wie zal het zeggen. Historicus ben ik niet. Historische romans schrijven is niet mijn ding. Ik ben journalist. En zoals ik vroeger, in mijn eerste jaar als leerling-journalist bij het Dagblad van het Oosten leerde dat je heel zorgvuldig moest omgaan met het op een rij zetten van alle predikbeurten, zo heb ik nu naar eer en geweten en met alle mogelijke journalistieke nauwkeurigheid feiten van fictie over de joffers Van Beckum proberen te scheiden. 
Maar goed, Tubantia is ook niet meer wat het vroeger was. ‘Het wordt steeds meer de editie Oost van het Algemeen Dagblad’, hoorde ik een kenner zeggen. Opmerkelijk genoeg zag ik op de website van de krant dat er wel ruimte was ingeruimd om een voormalige porno-actrice aan te kondigen die boeken gaat signeren in Hengelo. Tsja, Xaviera Hollander, bijgenaamd The Happy Hooker, vertelde het mij al jaren geleden toen zij haar boek signeerde in Enschede: schrijf over sex en het verkoopt als een tierelier.
Veel sex is er bij de joffers Van Beckum niet te vinden. In mijn boek verwerp ik zelfs de idee dat de schoonzusters mogelijk deelnamen aan geheime sessies van volgelingen van David Joris, een mythische leider van de wederdopers uit die tijd. Met die confrontatie-bijeenkomsten moest worden aangetoond dat een groep naakte mensen rustig zou blijven liggen en niet wilde toegeven aan seksuele verlangens. Maar in Diepenheim? 
De cover van het boek, een ontwerp van Sepp Bader
Toch heeft iemand me, toen hij dat las, beschuldigd van roddeljournalistiek. Ik? Roddeljournalist? Wat zal ik zeggen? Alles wat ik over David Joris heb gelezen, heb ik ontleend aan literatuur van vooraanstaande doopsgezinde auteurs. En reken maar dat ik veel literatuur uit die hoek heb gelezen. Want jij weet als geen ander dat mijn doperse kennis aanvankelijk niet verder reikte dan de zondagsschool van de doopsgezinde gemeente in Almelo waar ik het in de jaren vijftig bracht tot derde herder in het traditionele kerstspel. Maar dan wel zonder tekst. 
Overigens kan ik je nog een leuk nieuwtje vertellen. Twee dagen na mijn boekpresentatie sprak ik met burgemeester Ellen Nauta en haar voorgangster Ank Bijleveld - inderdaad, de huidige minister van defensie - tijdens de presentatie van het jaarboek Twente. Ik was daarvoor uitgenodigd omdat ik een bijdrage heb geleverd aan dat jaarboek. Uiteraard, over de martelaressen van adel. Enfin, Ellen Nauta liet mij weten dat er naar aanleiding van mijn boek op zo kort mogelijke termijn in haar gemeente een straat zal worden genoemd naar Maria van Beckum. Mooi toch? 
 Tenslotte neem ik aan dat je ook nog wel een keertje gaat kijken in het Bussemakerhuis in Borne. In dat museum is een kleine maar prachtige tentoonstelling opgetuigd, gebaseerd op mijn boek. En ook met dezelfde titel: Martelaressen van adel. Ik kan je dat ten zeerste aanraden.


14 oktober 2018

(O7) De Oermoeder verhuisd naar De Helle


Beste opa,
De Pipo-wagen van De Helle krijgt een schoonmaakbeurt 
Deze keer krijg je een korte brief, aannemende dat je me dat niet euvel zult duiden. De laatste dagen ben ik nogal kort van memorie en woord. En dan kan het zo maar gebeuren dat elk overtollig woord zijn doel tegenwerkt (zoals de Duitse filosoof Schopenhauer eens zei). 
Dat mij even woorden te kort schieten, heeft te maken met bezigheden buitens- en binnenshuis. Met andere woorden: reuring in Deep’n. Binnenshuis omdat ik druk ben met de voorbereidingen voor de presentatie van mijn boek Martelaressen van adel, buitenshuis omdat ik voortdurend onderweg ben naar erve De Helle aan de Oude Borculoseweg in Diepenheim waar Lotje de Lussanet straks oud en nieuw werk zal laten zien in het kader van Kunstmoment Diepenheim. Zowel het een als het ander werpt de nodige schaduwen vooruit.
 De boekpresentatie vindt plaats op woensdagavond 24 oktober in de grote zaal van De Pol in Diepenheim. Je moet maar zien of je daar, onzichtbaar dat je bent, een plaatsje kunt verwerven. Kenners verwachten een volle zaal. In Spanje zeggen ze dan al gauw: ya veremos., Oftewel: we zullen wel zien. 

Nu al kan ik je zeggen dat je de website van RTV-Oost in de gaten moet houden. Cultuurredacteur Inga Tjapkes heeft mij geïnterviewd in kasteel Twickel, waar de twee dames van adel vier maanden gevangen zaten en buiten op het erf bij het Morshuis. Daar immers zou Maria van Beckum zijn geboren, een van de hoofdpersonen in mijn boek over de twee schoonzusters die op 13 november 1544 een dramatische dood vonden op de brandstapel van het galgenveld, even buiten Delden. En vergeet ook niet om op zaterdag 20 oktober de radio aan te zetten want dan zal ik vanaf 9.00 uur een uur lang te horen zijn op Radio Oost.
Aankomst van kunstwerken bij De Helle
Kunstmoment moet je zeker gaan zien. Echt, dat ga jij ook mooi vinden. Elk najaar verandert Diepenheim gedurende tien dagen in een grote open tentoonstellingsruimte waar meer dan honderd professionele kunstenaars hun werk tonen. Op verrassende plekken - oude schuren, bijzondere huizen, winkels - maar ook in galeries, bij kastelen en in de prachtige buitengebieden is kunst van diverse disciplines te zien. Dus kom vooral langs op vrijdag 19 oktober, laat in de middag, bij De Helle want daar vindt, traditiegetrouw, een aparte opening plaats. 
De Oermoeder maakt deel uit van de beeldenroute rondom Slot Zeist
Als je die vrijdag niet kunt, kun je je wellicht op dinsdag 23 oktober vrijmaken want dan geeft Lotje ’s avonds in De Helle een lezing over het ontstaan van haar installatie The Lucy Family, hoe Lucy, De Oermoeder en de Venus-beeldjes van 30.000 jaar oud haar respect en verwondering opwekken. Jij hoeft je niet aan te melden want ze zien je toch niet. 
Zoals je wellicht weet, maakt De Oermoeder, het bijna vier meter hoge beeld van corten-staal, deel uit van de beeldenroute rondom Slot Zeist. Met een dieplader van transportbedrijf Bolk wordt de roestbruine sculptuur naar Diepenheim vervoerd, waar het twee weken lang als het piece de résistance naast De Helle zal staan. 


Kortom, drukke tijden voor ons. Daarom een korte brief. 
De volgende keer zal ik je schrijven over de boekpresentatie. En daarna, als wij begin november naar Spanje gaan, zal ik je berichten over het interview dat ik ooit had met Leonardo da Vinci. Want jij mag dan een tweede leven hebben na je dood, ik had al een eerste leven ver voor mijn geboorte.
Tot slot nog een welgemeend advies (en daarmee is geen woord teveel gezegd): pas op bij het oversteken, zeker als je in Diepenheim aan Zee bent. Er kan zo maar een koe oversteken.





29 september 2018

(O6) Eduardo Chillida over de horizon van het leven


Beste opa,
Een gezellige avond, die had jij vroeger toch ook wel eens? Als thuis de Bonte Dinsdagavondtrein van de AVRO op de radio voorbij denderde? Of was het gewoon als de buren op bezoek kwamen, er een kop koffie werd gedronken, de fles jenever  werd aangebroken en iedereen om een uur of tien naar huis en naar bed ging? 
Opstijgen naar de horizon van het leven.....
Eerlijk gezegd kan ik me niet herinneren dat wij, dat wil zeggen, mijn vader en moeder, al of niet met mijn broer, wel eens op een zaterdagavond op bezoek kwamen. Als we kwamen, was dat op zondagmorgen. Maar goed, dat is een ander verhaal. 
Ik wil je alleen maar laten weten dat wij onlangs een heel gezellige avond hadden. Vrienden onder elkaar. Er werd gedronken, er werd gelachen. Totdat een van de gasten met het taartlepeltje op z’n bierglas tikte en even om aandacht vroeg. Hij trok een serieuze rimpel in zijn voorhoofd. Heel serieus. We werden er stil van. En dat was ook wel nodig want we kregen te horen dat twee bekenden van ons allen, daags daarvoor waren overleden. Ze zijn er niet meer. Ze zijn dood.

El Elogio del Horizonte



Als er een veertje in de kamer had gelegen, zou het spontaan naar boven zijn gedwarreld op de thermiek van onze zuchten. Zoals de vlinder de ziel geluidloos meevoert naar de andere kant van het leven. De gesprekken kregen ineens een serieus karakter. Alsof iedereen op zijn of haar manier ineens nadacht over de dood. Ik ook. Ik moest aan jou denken. 
Nog steeds staat het in mijn herinnering gegrift wat er daags na het overlijden van oma gebeurde. Zij lag opgebaard in de voorkamer waar ik normaal gesproken de zondagochtenden doorbracht met het lezen van oude jaargangen van Het Leven. Jij kwam beneden, je opende deur tussen de voorkamer en de achterkamer, waar wij zaten, en ineens bleef je staan. Je keek om en pas toen drong het tot je door dat je echtgenote de dag daarvoor was overleden. Dat ze daar opgebaard in de kist in de voorkamer lag. Je was het even vergeten. En je huilde. 
Tsja, lieve opa, de dood is iets onherroepelijks. Eenmaal dood, is altijd dood. Vanaf onze geboorte weten we dat de dood uiteindelijk onvermijdelijk zal zijn. De dood kan toeslaan bij een fataal ongeluk. Je kunt al op vroeger leeftijd kanker krijgen. Maar je kunt ook oud worden, zoals jij, en dan toch ineens de dood willen verkiezen boven het leven omdat het leven je ineens niets meer heeft te bieden. Maar ik dwaal af.
Wat is de dood? Wat betekent het ouder worden? Ik vroeg het lang geleden eens aan de Baskische beeldhouwer Eduardo Chillida tijdens een interview in zijn atelier in San Sebastian. ‘Hou ouder ik word, hoe jonger ik me gedraag’, was toen zijn antwoord.  
‘Waar andere mensen een zekere tevredenheid of berusting etaleren, word ik steeds onrustiger, wil ik voor mezelf en anderen steeds meer vragen opwerpen.’ 

Eduardio Chillida (1924-2002)
Lange tijd hadden we het tijdens dat gesprek over zijn monumentale werk in de Noordspaanse kuststad Gijón. Een immense open cirkel van beton, gesteund door twee pilaren. Elogio del Horizonte had hij dit werk genoemd. Letterlijk vertaald: de lof van de horizon. Met andere woorden: met die open cirkel, gericht naar de wereld wilde hij de horizon prijzen die de toeschouwer als het ware opneemt en naar de toekomst voert. Althans, zo had ik het begrepen toen ik, nietig als een klein mens, voor en onder dat geweldige werk stond.
- Maar wat was dan de horizon van Chillida zelf? Veranderde dat toen hij ouder werd? 
‘Ik werk meer en beter dan ooit’, zei hij. ‘Maar ik merk ook dat er iets met mij gebeurt. Afgezien van het feit dat ik steeds minder haar heb en dat mijn fysieke krachten afnemen. Ik zie ook steeds slechter, maar ik zie het wel beter. En het is niet de ervaring, zoals zo vaak wordt gezegd. De ervaring is zeer behoudend. Ervaring wijst alleen op een zekere opslag van kennis. Daarentegen is de perceptie, de waarneming een voorwaarde om kennis te kunnen verkrijgen. En dat is een toestand waarin ik mij optimaler dan ooit bevind. Hoe ouder ik word, hoe groter mijn vermogen om waar te nemen. Vroeger moest ik nadenken over het type potlood en papier dat ik wilde gebruiken en als ik dan een lijn had gezet, kostte het me enkele dagen - soms zelfs een week - om er achter te komen of die lijn ook de lijn was die ik bedoelde. Nu zet ik een lijn en binnen een minuut weet ik dat-ie goed is. Zoals gezegd, mijn ogen worden slechter, maar ik zie steeds beter.’ 
- De vraag die vervolgens onvermijdelijk was, stelde ik ook. Want wat betekende de dood voor hem? 
De windkammen van Chillida bij San Sebastian
Even keek hij dromerig voor zich uit. Alsof hij de horizon van zijn leven met eigen ogen wilde zien. ‘De dood’, herhaalde hij langzaam. ‘Ach, het is iets wat elke dag dichterbij komt en voor iedereen merkwaardig genoeg - met dezelfde snelheid of je nu pas geboren of bejaard bent.’ 
- Is de dood dan geen horizon van het leven....? 

Chillida aarzelde. ‘Ik denk het niet. Misschien weten we dat pas later, als het over is’.

Enfin, lieve opa, dat schoot me allemaal door het hoofd toen ik op een feestelijke avond met veel gelach en drank te horen kreeg dat twee mensen, die ik ooit goed heb gekend maar ook al zeker geen dertig jaar meer had gezien, waren overleden. Dat was het moment dat ik me afvroeg of jij de horizon van het leven hebt gezien en of ik zelf ooit die kans krijg. De tijd zal het leren. Een hopelijk kunnen we daarover nog eens een boom opzetten als ik na mijn dood naar boven ben gestegen zoals monniken dat denken te doen als ze naar de hemel gaan. Net als dat veertje in de huiskamer.

p.s. Kort voor ik deze brief wilde versturen, kreeg ik bericht dat een goede kennis uit Madrid is overleden. Kanker. ‘De verkeerde ziekte’, zei mijn buurvrouw. Dat is net zoiets als buikgriep. Het heerst.




14 september 2018

(O5) De discuswerper van de rommelmarkt


Beste opa,
Een opa en oma op de fancyfair in Diepenheim
Ik heb je niet gezien maar ik had je zo maar tegen kunnen komen. En dan nog wel in de manège van Diepenheim, ook al had je daar in je vorige leven niets te zoeken. Onder het dak van die manège - buiten miezerde het een beetje - wandelde ik door jouw leefwereld met meubels, keukengerei, lampen en kleedjes zoals jij en oma die thuis hadden. Ik zag zelfs twee portretten van een echtpaar… Tsja, het zouden je ouders geweest kunnen zijn. 

En verder? Veel serviesgoed, tafels, glaswerk, tapijtjes, stoelen, keukengerei, wandversieringen, portretjes, sigarendozen, kinderspeelgoed, klokken, kerstversieringen, bijbels, boeken en nog veel meer ‘goedbedoelde rotzooi´, zoals Wim Sonneveld dat ooit noemde. Brocante, heet dat in het uit het Frans geleende vocabulaire. Fancyfair zeggen ze dan in goed Nederlands, ook al zijn die twee  woorden overgenomen uit het Engels. Rommel- of vlooienmarkt zou beter zijn. Boedelscheidingen, erfenissen, leeggehaalde huizen, overbodige zaken, het komt uiteindelijk allemaal bij elkaar bij een fancyfair, een rommelmarkt of een kringloopwinkel.

Een tekening van Jacques Tardi
Uiteraard ging mijn interesse in de manège uit naar de afdeling waar de boeken waren verzameld. Want soms tref je best wel eens een bijzonder exemplaar aan. Zo vond ik nog maar kort geleden op de rommelmarkt in Delden een prachtig boekje over de wonderbaarlijke lotgevallen van Jubal Jubelslee met tekeningen die Rodolphe Töpffer in 1839 toevoegde aan de originele versie uit 1827. Toen was het boekje in Genève verschenen onder de titel Histoire de Monsieur Vieux-Bois. 
De teksten werden in 1975 op rijm gezet door niemand minder dan Gerrit Komrij. Dat begint zo: Al zijn liefdesavonturen, en hoe Jubal ´t moest bezuren, leest u hier, hoezee, hoezee! Ja, hoezee voor Jubelslee.…’. En dat allemaal voor twee euro. Trouwens, een van mijn dierbaarste boeken, Reis naar het einde van de Nacht van Louis-Ferdinand Céline vond ik met de originele tekeningen van de Franse tekenaar Jacques Tardi op de wekelijke boekenmarkt op het Spui in Amsterdam. 
De liefdesavonturen van Jubal Jubelslee
Maar goed, terug naar de manège. Wat je dan niet allemaal tegen kunt komen. Honderden boeken met een hoog Sissi-gehalte. Weinig wereldliteratuur. Wel een doos vol met een serie boeken over windjammers, zeilende oorlogsschepen, Zuidzeevaarders, de armada en passagiersschepen. 

Geen slechte lectuur voor iemand die in Diepenheim aan Zee woont.

En verder? Ach, ik noem er maar een paar: een gebedenboekje van Toon Hermans, Kinderrijmpjes onder de titel HandjePlak, een tijdschrift over zadelpijn en ander damesleed en een geschrift voor de Vlijtige Accordeonist. En dan nog het boekje De Naaimachine. Ondertitel: Heleen van Royen over moederschap. Met op de cover een nogal sexy uitziende dame achter de naaimachine.De schrik sloeg me om het hart. Zou mijn boek over de joffers Van Beckum - Martelaressen van adel - daar volgend jaar ook tussen liggen? Ik zag wel enkele boeken van Geert Mak. Bedenkelijk.
Uiteindelijk vond ik niets van mijn gading. Nou ja, één ding vond ik wel de moeite waard. Het was klein en het stond in de verste hoek van de manège. Het was een op hout geschilderde discuswerper. Er boven stond geschreven: VIII Olympiade. Daaronder: Yeus Olympiques, Paris 1924. 
Hoe kwam dat ding daar terecht? Wat had Diepenheim te maken met de Olympische Spelen van 1924 in Parijs? Weet jij het, beste opa? Jij was toen veertig jaar maar geen discuswerper. Fabrieksarbeider. Zo stond je ingeschreven bij de burgerlijke stand. Wie dan wel? Al googelend las ik dat het best wel memorabele spelen zijn geweest. Duitsland bleef uitgesloten omwille van de Eerste Wereldoorlog. Voor het eerst in de geschiedenis van de Spelen werd het olympische motto citius, altius, fortius gebruikt: sneller, hoger, sterker. Bij het zwemmen gingen er drie gouden medailles naar Johnny Weissmuller die ik in mijn jonge jaren nog vereerde als Tarzan.
Maar discuswerpen? Twee Amerikanen en een Fin stonden er toen op het podium. De enige Nederlander die mogelijk wel eens een discus had geworpen was Christiaan Tonnet. Hij bereikte in 1924 een achtste plaats op de moderne vijfkamp. Maar helaas, bij die vijf onderdelen (schermen, pistoolschieten, hardlopen, zwemmen en paardrijden) zat geen discuswerpen.
Toch is Tonnet even een verhaal apart. Als luitenant-kolonel van het Wapen der Artillerie werd hij tijdens de laatste wereldoorlog opgepakt en op transport gesteld naar Duitsland., Daar zou hij ongetwijfeld de dood hebben gevonden voor een vuurpeloton ware het niet dat hij onderweg bij Oldenzaal uit de trein wist te springen. Stoere vent, die Tonnet. Later sloot hij zich aan bij het Gewest Achterhoek van de Binnenlandse Strijdkrachten. Totdat hij op 14 november 1946 om het leven kwam bij een vliegramp op Schiphol.

Oldenzaal, Achterhoek? Je zou bijna gaan denken dat hij in die tijd Diepenheim een keer moet hebben gepasseerd. Zou hij, ter herinnering aan de Spelen van 1924 in Parijs, dat kleine bordje met de discuswerper als een blijvende herinnering meegenomen hebben? En heeft hij het kleinood vervolgens ergens tussen Oldenzaal en de Achterhoek laten liggen of verloren waarna het ruim zeventig jaar later in een vergeten hoek van de fancyfair in Diepenheim terecht kwam? Het zou zo maar kunnen.
Even dacht ik dat ik het wilde kopen. Zou jij het gedaan hebben? Maar ja, wat had ik eigenlijk met de Olympische Spelen van 1924 in Parijs? Niets. Een discus heb ik nooit geworpen. Jij toch ook niet? 
Ik heb het laten staan. Want uiteindelijk, zo bedacht ik mij, zou het kleinood na mijn dood opnieuw op een fancyfair, brocante-winkel of rommelmarkt terechtkomen.
Beste opa, waar je ook bent, ik wens je een bijzonder aangenaam weekeinde. En kijk eens even om je heen. Wie weet, kom je die Tonnet nog ergens tegen. In dat geval moet je hem veel groeten overbrengen van je kleinzoon uit Diepenheim aan Zee. Over twee weken krijg je weer een brief van mij.

31 augustus 2018

(O4) Tijd verglijdt bij de Kroezeboom


Beste opa,
Boom en Kroeze anno 2018
Zesendertig jaar. Het lijkt nog minder dan de helft van een gemiddeld mensenleven. Toch overleed de vader van minster Eric Wiebes toen hij 32 jaar was. Zijn grootvader ook, zo vertelde Wiebes in het tv-programma Zomergasten. Dus 36 jaar is in sommige gevallen al meer dan een mensenleven. Ik mag me dan ook gelukkig prijzen dat ik de opgetelde levens van Wiebes vader en grootvader al ruim ben gepasseerd.
Boom en Kroeze anno 1982
Dat 36 jaar toch ineens een mijlpaal in mijn leven kon worden, laten twee foto’s zien. De eerste foto in zwart-wit (hieronder) werd op 14 augustus 1982 genomen. De tweede, in kleur (hiernaast), precies 36 jaar later. Op beide foto’s staat de Kroezeboom bij Fleringen waar in de 16e en 17e eeuw geheime kerkdiensten plaatsvonden voor de achtervolgde katholieken. De mis wordt er niet meer opgedragen maar boom en kapel staan er nog steeds. Alsof er niets is veranderd. Nou ja, toch wel, want de beide heren op de kleurenfoto zijn 36 jaar ouder geworden. Links je kleinzoon. Rechts kompaan Hans Kroeze, oorspronkelijk uit Enschede, nu zwervend tussen Drente, Brabant en Spanje. Beiden zijn we wat grijzer. Waren we in 1982 rebelse kwajongens, nu zijn we heren op stand. Maar de spirit is nog steeds hetzelfde.
Even terug naar augustus 1982. Na terugkeer van mijn reis door Latijns-Amerika en een verblijf in Zuid-Spanje, een trip die me langs verborgen stranden, amper ontdekte junglepaden, verborgen Maya-en Inca-steden en drie staatsgrepen voerde, had ik een schoon plan bedacht om enige inkomsten te kunnen genereren. Met veel illusie maakte ik in die maand een gedenkwaardige reis per koets die mij van Enschede naar Zwolle bracht. Ik volgde in omgekeerde richting het spoor van Harm Boom (geen familie overigens) die in 1846 in opdracht van de Zwolsche Courant een reis naar Twente had gemaakt. Zijn belevenissen kwamen later uit in zijn gedenkwaardige boek Mijne Reisportefeuille.
Over die reis zal ik je nog wel eens wat meer verhalen. Ik beperk me nu even tot de veertiende augustus. Conform het reisprogramma zou ik op die dag om 18.46 uur een heildronk uitbrengen op Harm Boom. Ik had daarvoor niet alleen lezers van het dagblad Tubantia uitgenodigd maar ook kompaan Hans Kroeze. Want je begrijpt, Kroeze en Boom moesten op de foto bij de Kroezeboom.
Met kruidenbitters werd een heildronk uitgebracht op Harm Boom
Aldus geschiedde. Meer dan dat. Toen de gasten, onder wie de toenmalige burgemeester Wim Schelberg van Weerselo, weer naar huis waren gegaan en de duisternis was ingevallen, besloten wij de nacht door te brengen in de kapel naast de Kroezeboom. Bijna alsof het ritueel uit de jaren van de nachtelijke, geheime diensten van het roomse volk waren teruggekeerd. Nou, beste opa, ritueel was er die nacht in overvloed. Ik citeer even uit de aantekeningen die ik toen maakte.
“In het land van de duisternis was de nacht koning. In de verte weerklonk de echo van een kwakende kikker. Het was windstil. Alles was stil, zelfs de Kroezeboom. ‘Oehoeoehoe´. Een uil fladderde voorbij. Met de kapel achter mij keek ik de nacht in zonder iets te zien. Ineens…..daar bewoog toch wat? Een ree? Een buizerd die zich op zijn prooi had laten vallen? Wederom diepe stilte. Totdat een fazant schrapend waarschuwde voor naderend onheil. Ineens zag ik een lichtje. Meer lichtjes. En ze bewogen ook nog.
Paniek om de Witte Wieven
`Bzzzzzzttttt’. Ik hoorde een geluid alsof een legioen vliegen in aantocht was. Ik stootte mijn kompaan aan. Maar die wekte de indruk dat hij als gevolg van vele kruidenbitters even uitgeteld was. Ik porde hem flink in de zij en….´Wáááááttt…Wat is er?, en verbaasd kwam hij uit zijn slaapzak. 
´Witte wieven´, zei ik terwijl ik beginnende angst probeerde te verbergen.
´Moet kunnen´, was het meer dan adequate antwoord waarna hij  weer ronkte als een bosvarken.
Opnieuw hoorde ik het: Bzzzzzzttttt. Nog harder, nog dreigender. Waren er tienduizend bijen van de Monnikenbraak onderweg? Ineens weerklonk een ijselijke kreet waarvan de echo secondenlang bleef hangen in de kruin van de Kroezeboom. ´Hier zijn de witte wieven’, krijste iemand. Zelfs Kroeze werd er weer wakker van. ‘Geen roosjes plukken’, riep ik hem nog toe zonder te weten waarom.
De ochtend na de lange nacht van de veertiende augustus
Roosjes? Witte wieven? We waren omsingeld. Dit was het einde. Vreselijke dingen zouden er gebeuren. Wij zouden samen met Kroezeboom en kapel eindigen in de hel, bedacht ik mij in een flits. Totdat… Ineens kwam er onder een witte kap het glunderende gezicht te voorschijn van Jo Oldekotte, noaber bij uitstek uit Tubbergen. Hij lachte niet. Hij bulderde van het lachen, evenals de andere witte wieven, allemaal noabers oet Tubbege. Enfin, het werd nog een lange nacht, mede dankzij de laatste flessen kruidenbitter die we lachend en gierend meester maakten. De Kroezeboom was onze getuige.”
Dat was in de nacht van 14 augustus 1982. Hans Kroeze zag ik een paar weken geleden, op 14 augustus 2018, voor het eerst terug in café De Molen tussen Albergen en Fleringen. We aten pannenkoek, we dronken koffie, we lieten ons opnieuw vereeuwigen bij de Kroezeboom en we haalden herinneringen op. Veel herinneringen. Want wie verre reizen doet, heeft veel te vertellen.

Groeten lieve opa, mede namens kompaan Kroeze, uit Diepenheim aan Zee.

p.s. Naar aanleiding van mijn brief van een maand geleden ontving ik een missive van uit het hiernamaals, afkomstig van Simon V. Eerst dacht ik aan Simon Vinkenoog, maar bij nader inzien is het uiteraard Simon Vestdijk. Voor de volledigheid citeer ik die hier integraal: 

“Jongeman, dat je mijn Bericht uit het hiernamaals als lectuur bestempelt is je vergeven. Je eigen schrijfsels zijn van dat niveau, je weet niet beter veronderstel ik. Maar dat je mijn naam verbindt met een portret van de oude Gaius doet de deur dicht ! Als ik mijn De kellner en de levenden opnieuw moest schrijven, zou ik – indien dit niet wordt gecorrigeerd - jou bij wijze van wraak als nummer 13 via de nooduitgang van de stationswachtkamer in de eeuwigheid laten verdwijnen.
Vanuit het hiernamaals en via mijn medium JB, Simon V.














13 augustus 2018

(O3) Op de fiets naar de Memre Boekoe Kazerne




V.l.n.r. oma, mijn moeder, opa en oom Johan
 Beste opa,
Memre Boekoe? Zo ver ben jij nooit gekomen op de fiets. Ik vraag me zelfs af of je weet waar de Memre Boekoe Kazerne zich bevindt? Nee, niet op de Veluwe of in de Biesbosch maar aan de Gemenelandsweg in Paramaribo. In de eerste week na de staatsgreep van Bouterse in februari 1980 fietste ik elke dag van hotel Krasnapolsky in het centrum van de stad naar de Memre Boekoe Kazerne om daar het laatste nieuws te horen van de militairen. Met die informatie fietste ik terug naar het hotel waar ik vijf dagen exclusieve verhalen over de gevolgen van de staatsgreep naar het Algemeen Dagblad zond. Want in die dagen was ik de enige Nederlandse journalist in Suriname. Bovendien had ik een fiets. Kortom, ik was een bofkont.
Het voorval herinnerde mij aan een regenachtige zondagochtend in jouw huis aan de Deldensestraat in Almelo. Je weet, vrijwel altijd als ik bij jou en oma opa bezoek was, trok ik me in mijn solitaire uurtjes terug in de voorkamer waar de jaargangen 1914/1918 lagen van Het Leven (geredigeerd door Frans van Erlevoordt). Daarin las ik het verhaal van een verslaggever die op zijn fiets van Rotterdam naar Antwerpen peddelde, de fiets ergens parkeerde, vervolgens enkele kilometers doorliep naar de frontlinies in de Eerste Wereldoorlog, daar een paar dagen verbleef, terugliep naar zijn fiets om tenslotte tegen weer en wind de terugreis naar Rotterdam te ondernemen. Ay, het zijn de romantische horizonten van de journalistiek ook al ging het over oorlog en staatsgreep. 

Maar daarover wil ik het nu niet hebben. Het gaat mij om de fiets. Eigenlijk omdat ik een foto terugvond waarop jij staat afgebeeld, samen met oma, met (geheel rechts) oom Johan en met een meisje van een jaar of zestien. Een meisje? Jezus, dat was mijn moeder. Jouw dochter dus.  
Aankomst in Losser met de Böggelrieders
Fietsen zat jou in het bloed. En waren jullie tweeën het niet - jij en oom Johan - die voor een driedaagse fietsvakantie naar Arnhem gingen? Heel ongewoon voor een fabrieksarbeider.
Ik meen mij zelfs te herinneren dat je een van de eerste fietsers in Almelo was, toen nog op zo’n onmogelijk rijwiel met een laag voorwiel en een immens hoog achterwiel. Ik heb er nooit op gefietst. Maar ik kwam ze wel tegen toen ik in augustus 1982 een avontuurlijke reis door Twente maakte in het spoor van Harm Boom en zijn reisportefeuille die hij in 1846 schreef. Bij aankomst in Losser werd ik met een glaasje foezel opgewacht door de Böggelrieders. Enfin, de foto heb ik bijgesloten. Over die tocht, die ik overigens per koets aflegde, zal ik het een volgende keer nog wel eens hebben.
Mijn eerste kilometers op de fiets legde ik af op een driewieler, toen ik nog aan de Willem de Clerqstraat woonde. Later, toen ik was verhuisd naar de Grotestraat kreeg ik een heuse fiets. Het rijden daarop leerde ik op het plaveisel van het Molenkampspark in Almelo. Kreng van een fiets, voorzien van blokhoge trappers zodat ik er nog net bij kon. Echt zo’n fiets waarmee je je niet durfde te laten zien omdat de houtblokken op de trappers aangaven dat je een beginneling was.
Wat nog vers in mijn herinnering staat, is de keren dat jij en ik op de fiets van Almelo naar Albergen reden. Eerst de Gravenallee, vervolgens bij de Pook, de oversteek op de brug over het Almelo-Nordhornkanaal dat toen nog bevaarbaar was, en daarna nog enkele kilometers voordat we de fiets achterlieten op een boerenerf. De laatste honderd meter moesten we lopend afleggen naar de tribune langs het motorcircuit. Want ja, onder jouw leiding mocht ik mee naar de motorraces van Tubbergen.
Een eervolle tweede plaats op de Holterberg
En nu? Is de fiets een essentieel onderdeel geworden van mijn reislustige leven? Nee en ja. Nee, omdat ik op de fiets, als het om afstanden gaat, nooit verder ben gekomen dan Almelo-Harlingen heen en terug. Dat moet in 1962 zijn geweest toen ik met een vriendje ging kamperen op Terschelling. Toen kon ik nog tempo maken. Van de fietstocht herinner ik me niets meer. Het enige dat ik nog weet, is dat ik na terugkeer in Almelo laat op de zondagmiddag nog even naar het bijkantoor van het Dagblad van het Oosten peddelde om te zien wie de etappe van de Tour de Franse had gewonnen. In die tijd werden de uitslagen nog keurig met krijt op een bord geschreven. Op weg daar naar toe zakte ik door de as van het achterwiel van mijn fiets. Nog een geluk dat dat niet bij Sneek was gebeurd.
Aangemoedigd door de Tour de France heb ik me later één keer laten verleiden om mee te doen aan een race-wedstrijd voor journalisten. Dat speelde zich af op de Holterberg. Ik werd tweede in de kopgroep van drie. Of er daarna nog een peloton over de streep kwam, weet ik niet meer.
Op de fiets op Ameland
En verder? Af en toe zat ik wel eens op de fiets. Zelden in Spanje. Wel een keer op Ameland. Op mijn buitenlandse reizen zou ik van elk beschikbaar vervoermiddel gebruik maken: de bus, de auto, de boot, de luxe-bus (in de Verenigde Staten en in Brazilië), de kippenbus (in Mexico), de koets, een vrachtwagen (in Bolivia), het vliegtuig en de taxi. Behalve toen ik in Suriname was en voortdurend met de fiets op en neer reed naar de Memre Boekoe Kazerne.
Op het pontje over de IJssel
Intussen ben ik de gelukkige bezitter van een e-bike. Dat is een elektrische fiets. Vraag me niet hoe het werkt, maar het werkt. Met zo’n fiets ben ik vorige week van Nunspeet naar Diepenheim gefietst. Een kleine 75 kilometer. Maar dan wel op de heetste dag van het jaar met onderweg 36 graden. Met halverwege de oversteek over de IJssel op het pontje tussen Welsum en Olst. Dat reisje over het rivierwater heb ik met een eervolle vermelding toegevoegd aan mijn bootreisjes over de Amazone (bij Manaus), de Donau (bij Vács) en de Garonne (bij Blaye). Na terugkeer thuis kon ik overigens nog maar één ding zeggen: KAPUTT.
Twee dagen later maakte ik op mijn nieuw verworven fiets een tochtje van 40 kilometer. Kleinigheidje. Trouwens, Albert Einstein zei het al: ‘Het leven is als het berijden van een fiets. Om je evenwicht te houden, moet je in beweging blijven’. E-bikes waren er in jouw en Einsteins tijd nog niet. Maar als je eenmaal op zo’n e-bike zit, blijf je wel in beweging. En daar gaat het om. Het lonkt naar nieuwe horizonten en fietsplezier. Hetzelfde plezier dat ik als wielertoerist beleefde toen ik met jou naar de training van de motorraces van Tubbergen ging. 
En over wielertoeristen en plezier gesproken, kijk ook even naar dit filmpje van Philippe Geubels:
                             https://www.youtube.com/watch?v=HATW1nNZSAw