31 augustus 2018

(O4) Tijd verglijdt bij de Kroezeboom


Beste opa,
Boom en Kroeze anno 2018
Zesendertig jaar. Het lijkt nog minder dan de helft van een gemiddeld mensenleven. Toch overleed de vader van minster Eric Wiebes toen hij 32 jaar was. Zijn grootvader ook, zo vertelde Wiebes in het tv-programma Zomergasten. Dus 36 jaar is in sommige gevallen al meer dan een mensenleven. Ik mag me dan ook gelukkig prijzen dat ik de opgetelde levens van Wiebes vader en grootvader al ruim ben gepasseerd.
Boom en Kroeze anno 1982
Dat 36 jaar toch ineens een mijlpaal in mijn leven kon worden, laten twee foto’s zien. De eerste foto in zwart-wit (hieronder) werd op 14 augustus 1982 genomen. De tweede, in kleur (hiernaast), precies 36 jaar later. Op beide foto’s staat de Kroezeboom bij Fleringen waar in de 16e en 17e eeuw geheime kerkdiensten plaatsvonden voor de achtervolgde katholieken. De mis wordt er niet meer opgedragen maar boom en kapel staan er nog steeds. Alsof er niets is veranderd. Nou ja, toch wel, want de beide heren op de kleurenfoto zijn 36 jaar ouder geworden. Links je kleinzoon. Rechts kompaan Hans Kroeze, oorspronkelijk uit Enschede, nu zwervend tussen Drente, Brabant en Spanje. Beiden zijn we wat grijzer. Waren we in 1982 rebelse kwajongens, nu zijn we heren op stand. Maar de spirit is nog steeds hetzelfde.
Even terug naar augustus 1982. Na terugkeer van mijn reis door Latijns-Amerika en een verblijf in Zuid-Spanje, een trip die me langs verborgen stranden, amper ontdekte junglepaden, verborgen Maya-en Inca-steden en drie staatsgrepen voerde, had ik een schoon plan bedacht om enige inkomsten te kunnen genereren. Met veel illusie maakte ik in die maand een gedenkwaardige reis per koets die mij van Enschede naar Zwolle bracht. Ik volgde in omgekeerde richting het spoor van Harm Boom (geen familie overigens) die in 1846 in opdracht van de Zwolsche Courant een reis naar Twente had gemaakt. Zijn belevenissen kwamen later uit in zijn gedenkwaardige boek Mijne Reisportefeuille.
Over die reis zal ik je nog wel eens wat meer verhalen. Ik beperk me nu even tot de veertiende augustus. Conform het reisprogramma zou ik op die dag om 18.46 uur een heildronk uitbrengen op Harm Boom. Ik had daarvoor niet alleen lezers van het dagblad Tubantia uitgenodigd maar ook kompaan Hans Kroeze. Want je begrijpt, Kroeze en Boom moesten op de foto bij de Kroezeboom.
Met kruidenbitters werd een heildronk uitgebracht op Harm Boom
Aldus geschiedde. Meer dan dat. Toen de gasten, onder wie de toenmalige burgemeester Wim Schelberg van Weerselo, weer naar huis waren gegaan en de duisternis was ingevallen, besloten wij de nacht door te brengen in de kapel naast de Kroezeboom. Bijna alsof het ritueel uit de jaren van de nachtelijke, geheime diensten van het roomse volk waren teruggekeerd. Nou, beste opa, ritueel was er die nacht in overvloed. Ik citeer even uit de aantekeningen die ik toen maakte.
“In het land van de duisternis was de nacht koning. In de verte weerklonk de echo van een kwakende kikker. Het was windstil. Alles was stil, zelfs de Kroezeboom. ‘Oehoeoehoe´. Een uil fladderde voorbij. Met de kapel achter mij keek ik de nacht in zonder iets te zien. Ineens…..daar bewoog toch wat? Een ree? Een buizerd die zich op zijn prooi had laten vallen? Wederom diepe stilte. Totdat een fazant schrapend waarschuwde voor naderend onheil. Ineens zag ik een lichtje. Meer lichtjes. En ze bewogen ook nog.
Paniek om de Witte Wieven
`Bzzzzzzttttt’. Ik hoorde een geluid alsof een legioen vliegen in aantocht was. Ik stootte mijn kompaan aan. Maar die wekte de indruk dat hij als gevolg van vele kruidenbitters even uitgeteld was. Ik porde hem flink in de zij en….´Wáááááttt…Wat is er?, en verbaasd kwam hij uit zijn slaapzak. 
´Witte wieven´, zei ik terwijl ik beginnende angst probeerde te verbergen.
´Moet kunnen´, was het meer dan adequate antwoord waarna hij  weer ronkte als een bosvarken.
Opnieuw hoorde ik het: Bzzzzzzttttt. Nog harder, nog dreigender. Waren er tienduizend bijen van de Monnikenbraak onderweg? Ineens weerklonk een ijselijke kreet waarvan de echo secondenlang bleef hangen in de kruin van de Kroezeboom. ´Hier zijn de witte wieven’, krijste iemand. Zelfs Kroeze werd er weer wakker van. ‘Geen roosjes plukken’, riep ik hem nog toe zonder te weten waarom.
De ochtend na de lange nacht van de veertiende augustus
Roosjes? Witte wieven? We waren omsingeld. Dit was het einde. Vreselijke dingen zouden er gebeuren. Wij zouden samen met Kroezeboom en kapel eindigen in de hel, bedacht ik mij in een flits. Totdat… Ineens kwam er onder een witte kap het glunderende gezicht te voorschijn van Jo Oldekotte, noaber bij uitstek uit Tubbergen. Hij lachte niet. Hij bulderde van het lachen, evenals de andere witte wieven, allemaal noabers oet Tubbege. Enfin, het werd nog een lange nacht, mede dankzij de laatste flessen kruidenbitter die we lachend en gierend meester maakten. De Kroezeboom was onze getuige.”
Dat was in de nacht van 14 augustus 1982. Hans Kroeze zag ik een paar weken geleden, op 14 augustus 2018, voor het eerst terug in café De Molen tussen Albergen en Fleringen. We aten pannenkoek, we dronken koffie, we lieten ons opnieuw vereeuwigen bij de Kroezeboom en we haalden herinneringen op. Veel herinneringen. Want wie verre reizen doet, heeft veel te vertellen.

Groeten lieve opa, mede namens kompaan Kroeze, uit Diepenheim aan Zee.

p.s. Naar aanleiding van mijn brief van een maand geleden ontving ik een missive van uit het hiernamaals, afkomstig van Simon V. Eerst dacht ik aan Simon Vinkenoog, maar bij nader inzien is het uiteraard Simon Vestdijk. Voor de volledigheid citeer ik die hier integraal: 

“Jongeman, dat je mijn Bericht uit het hiernamaals als lectuur bestempelt is je vergeven. Je eigen schrijfsels zijn van dat niveau, je weet niet beter veronderstel ik. Maar dat je mijn naam verbindt met een portret van de oude Gaius doet de deur dicht ! Als ik mijn De kellner en de levenden opnieuw moest schrijven, zou ik – indien dit niet wordt gecorrigeerd - jou bij wijze van wraak als nummer 13 via de nooduitgang van de stationswachtkamer in de eeuwigheid laten verdwijnen.
Vanuit het hiernamaals en via mijn medium JB, Simon V.














13 augustus 2018

(O3) Op de fiets naar de Memre Boekoe Kazerne




V.l.n.r. oma, mijn moeder, opa en oom Johan
 Beste opa,
Memre Boekoe? Zo ver ben jij nooit gekomen op de fiets. Ik vraag me zelfs af of je weet waar de Memre Boekoe Kazerne zich bevindt? Nee, niet op de Veluwe of in de Biesbosch maar aan de Gemenelandsweg in Paramaribo. In de eerste week na de staatsgreep van Bouterse in februari 1980 fietste ik elke dag van hotel Krasnapolsky in het centrum van de stad naar de Memre Boekoe Kazerne om daar het laatste nieuws te horen van de militairen. Met die informatie fietste ik terug naar het hotel waar ik vijf dagen exclusieve verhalen over de gevolgen van de staatsgreep naar het Algemeen Dagblad zond. Want in die dagen was ik de enige Nederlandse journalist in Suriname. Bovendien had ik een fiets. Kortom, ik was een bofkont.
Het voorval herinnerde mij aan een regenachtige zondagochtend in jouw huis aan de Deldensestraat in Almelo. Je weet, vrijwel altijd als ik bij jou en oma opa bezoek was, trok ik me in mijn solitaire uurtjes terug in de voorkamer waar de jaargangen 1914/1918 lagen van Het Leven (geredigeerd door Frans van Erlevoordt). Daarin las ik het verhaal van een verslaggever die op zijn fiets van Rotterdam naar Antwerpen peddelde, de fiets ergens parkeerde, vervolgens enkele kilometers doorliep naar de frontlinies in de Eerste Wereldoorlog, daar een paar dagen verbleef, terugliep naar zijn fiets om tenslotte tegen weer en wind de terugreis naar Rotterdam te ondernemen. Ay, het zijn de romantische horizonten van de journalistiek ook al ging het over oorlog en staatsgreep. 

Maar daarover wil ik het nu niet hebben. Het gaat mij om de fiets. Eigenlijk omdat ik een foto terugvond waarop jij staat afgebeeld, samen met oma, met (geheel rechts) oom Johan en met een meisje van een jaar of zestien. Een meisje? Jezus, dat was mijn moeder. Jouw dochter dus.  
Aankomst in Losser met de Böggelrieders
Fietsen zat jou in het bloed. En waren jullie tweeën het niet - jij en oom Johan - die voor een driedaagse fietsvakantie naar Arnhem gingen? Heel ongewoon voor een fabrieksarbeider.
Ik meen mij zelfs te herinneren dat je een van de eerste fietsers in Almelo was, toen nog op zo’n onmogelijk rijwiel met een laag voorwiel en een immens hoog achterwiel. Ik heb er nooit op gefietst. Maar ik kwam ze wel tegen toen ik in augustus 1982 een avontuurlijke reis door Twente maakte in het spoor van Harm Boom en zijn reisportefeuille die hij in 1846 schreef. Bij aankomst in Losser werd ik met een glaasje foezel opgewacht door de Böggelrieders. Enfin, de foto heb ik bijgesloten. Over die tocht, die ik overigens per koets aflegde, zal ik het een volgende keer nog wel eens hebben.
Mijn eerste kilometers op de fiets legde ik af op een driewieler, toen ik nog aan de Willem de Clerqstraat woonde. Later, toen ik was verhuisd naar de Grotestraat kreeg ik een heuse fiets. Het rijden daarop leerde ik op het plaveisel van het Molenkampspark in Almelo. Kreng van een fiets, voorzien van blokhoge trappers zodat ik er nog net bij kon. Echt zo’n fiets waarmee je je niet durfde te laten zien omdat de houtblokken op de trappers aangaven dat je een beginneling was.
Wat nog vers in mijn herinnering staat, is de keren dat jij en ik op de fiets van Almelo naar Albergen reden. Eerst de Gravenallee, vervolgens bij de Pook, de oversteek op de brug over het Almelo-Nordhornkanaal dat toen nog bevaarbaar was, en daarna nog enkele kilometers voordat we de fiets achterlieten op een boerenerf. De laatste honderd meter moesten we lopend afleggen naar de tribune langs het motorcircuit. Want ja, onder jouw leiding mocht ik mee naar de motorraces van Tubbergen.
Een eervolle tweede plaats op de Holterberg
En nu? Is de fiets een essentieel onderdeel geworden van mijn reislustige leven? Nee en ja. Nee, omdat ik op de fiets, als het om afstanden gaat, nooit verder ben gekomen dan Almelo-Harlingen heen en terug. Dat moet in 1962 zijn geweest toen ik met een vriendje ging kamperen op Terschelling. Toen kon ik nog tempo maken. Van de fietstocht herinner ik me niets meer. Het enige dat ik nog weet, is dat ik na terugkeer in Almelo laat op de zondagmiddag nog even naar het bijkantoor van het Dagblad van het Oosten peddelde om te zien wie de etappe van de Tour de Franse had gewonnen. In die tijd werden de uitslagen nog keurig met krijt op een bord geschreven. Op weg daar naar toe zakte ik door de as van het achterwiel van mijn fiets. Nog een geluk dat dat niet bij Sneek was gebeurd.
Aangemoedigd door de Tour de France heb ik me later één keer laten verleiden om mee te doen aan een race-wedstrijd voor journalisten. Dat speelde zich af op de Holterberg. Ik werd tweede in de kopgroep van drie. Of er daarna nog een peloton over de streep kwam, weet ik niet meer.
Op de fiets op Ameland
En verder? Af en toe zat ik wel eens op de fiets. Zelden in Spanje. Wel een keer op Ameland. Op mijn buitenlandse reizen zou ik van elk beschikbaar vervoermiddel gebruik maken: de bus, de auto, de boot, de luxe-bus (in de Verenigde Staten en in Brazilië), de kippenbus (in Mexico), de koets, een vrachtwagen (in Bolivia), het vliegtuig en de taxi. Behalve toen ik in Suriname was en voortdurend met de fiets op en neer reed naar de Memre Boekoe Kazerne.
Op het pontje over de IJssel
Intussen ben ik de gelukkige bezitter van een e-bike. Dat is een elektrische fiets. Vraag me niet hoe het werkt, maar het werkt. Met zo’n fiets ben ik vorige week van Nunspeet naar Diepenheim gefietst. Een kleine 75 kilometer. Maar dan wel op de heetste dag van het jaar met onderweg 36 graden. Met halverwege de oversteek over de IJssel op het pontje tussen Welsum en Olst. Dat reisje over het rivierwater heb ik met een eervolle vermelding toegevoegd aan mijn bootreisjes over de Amazone (bij Manaus), de Donau (bij Vács) en de Garonne (bij Blaye). Na terugkeer thuis kon ik overigens nog maar één ding zeggen: KAPUTT.
Twee dagen later maakte ik op mijn nieuw verworven fiets een tochtje van 40 kilometer. Kleinigheidje. Trouwens, Albert Einstein zei het al: ‘Het leven is als het berijden van een fiets. Om je evenwicht te houden, moet je in beweging blijven’. E-bikes waren er in jouw en Einsteins tijd nog niet. Maar als je eenmaal op zo’n e-bike zit, blijf je wel in beweging. En daar gaat het om. Het lonkt naar nieuwe horizonten en fietsplezier. Hetzelfde plezier dat ik als wielertoerist beleefde toen ik met jou naar de training van de motorraces van Tubbergen ging. 
En over wielertoeristen en plezier gesproken, kijk ook even naar dit filmpje van Philippe Geubels:
                             https://www.youtube.com/watch?v=HATW1nNZSAw