13 januari 2019

(12) Een herinnering die terug moest en een herinnering die gestolen werd


Beste opa,

Wie wat bewaart, heeft wat. Die uitdrukking zal je niet onbekend zijn want jij bewaarde ook. Dan heb ik het over de jaargangen 1914-1918 van Het Leven. Boeiende lectuur over de eerste wereldoorlog voor een lange winteravond. Ze staan, gebundeld en wel, bij mij in de boekenkast.
Bewaren is mijn ding ook al wordt die hobby nuet door iedereen in huis gedeeld. Ik zal het van jou hebben geërfd. In de loop der jaren heb ik tijdens talloze verhuizingen heel wat dozen meegesleept met een zich uitbreidende hoeveelheid archiefmateriaal. Brieven, artikelen, ansichten, voorwerpen, vaak ook onbeduidende dingen die op de een of andere wijze toch weer een sentimentele waarde kunnen hebben omdat ze herinneringen aan vroeger oproepen. Ach ja, nostalgie, soms overgaand in melancholie, is mij niet vreemd.



Zo bevindt zich in mijn werkkamer al geruime tijd een plastic tas met krantenknipsels, voornamelijk over de watersnoodramp van februari 1953 in Zeeland. Jij was toen 69 jaar. Ik was zeven jaar. Heb jij destijds die artikelen uitgeknipt en bewaard. Of is dat het werk geweest van mijn moeder (jouw dochter)? Hoe het ook zij, toen ik onlangs die tas met knipsels aan een grondige inspectie onderwierp, kwam er wat meer uit dan alleen maar stukken krant uit 1953. Er zaten ook oranje boekjes bij, gewijd aan het koningshuis. Hetgeen gelijk mijn vermoeden versterkt dat mijn moeder (jouw dochter) die knipsels heeft bewaard want als rechtgeaarde socialist was jij niet zo koningsgezind.
Groot was dan ook mijn verbazing dat ik tussen die knipsels een oranje boekje vond met de titel Orde van Oranje-Nassau. En jawel, wat zat er in dat boekje? Een document, gedateerd 14 juli 1949, waarin staat: ‘Wij Juliana, bij de gratie Gods, koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.enz.enz.’ En dan, in kleinere letters: ‘Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken dd 8 juli 1949 Nº 1197, Kabinet: hebben goedgevonden en verstaan Toe te kennen de ERE-MEDAILLE verbonden aan de ORDE VAN ORANJE-NASSAU IN BRONS aan: J.H. Klein Bruggink.’
Ik was perplex. Jij een ere-medaille van het koninklijk huis? Ik wist van niks. Nog een geluk dat ik een broer heb die niet alleen vijf jaar ouder is maar mede daarom meer weet over ons familieverleden dan ik. Hij vertelde me dat jij bepaald niet gelukkig was met die ere-medaille. ‘Opa kwam immers uit een rood arbeidsnest en dan had het geen pas om met een eremedaille rond te lopen die koningin Juliana had toegekend’, zei mijn broer.
Ik begrijp dus dat je die die medaille nooit openlijk hebt gedragen. Met andere woorden: het kleinood lag ergens opgeborgen totdat mijn moeder - jouw dochter - op 13 oktober 1964 - en tijdje na jouw overlijden - een brief kreeg met het verzoek om de medaille weer in te leveren (conform het gebruik). Oorkonde, brieven, oranjeboekje, dat alles kwam uiteindelijk terecht in een plastic zak met watersnoodrampknipsels en plattegronden van Tessel (waar mijn moeder en vader met enige regelmaat verbleven). ’t Kan verkeren.
Wat me ook nog even bezighield, was de opmerking dat jij werd geduid als smid bij Bendien’s Confectiefabrieken. Ik dacht altijd dat je op de machinekamer van de fabriek aan de Holtjesstraat had gewerkt. Sterker nog, ik wist niet beter dat de fabriek elke dag weer op gang kwam als jij ’s ochtends in alle vroegte de machines weer aan de praat had gekregen.
De 'loopbrug' van Bendien in de Holtjesstraat
Dat zat dus anders, vertelde broer Jan. Jij werd als smid aangeduid omdat je aanvankelijk op de smederij van de fabriek werkzaam was. Later werd dat ‘de werkplaats’ genoemd en had jij je verdiept in electro-technische thema’s waarvan de studieboeken nog steeds in de kast van mijn broer staan. ‘Dat moet een hele opgave voor opa zijn geweest ‘, vertelde mijn broer, ‘want scholing had hij amper gehad. Hij heeft niet eens de lagere school afgemaakt.’
Mijn broer kan zich nog herinneren dat hij wel eens met jou mee mocht toen je na je pensionering af en toen een bezoek bracht aan de werkplaats, dat wil zeggen, aan de voormalige smederij. Je werd daar altijd met alle egards ontvangen volgens broer Jan. En dat gaf hem weer de gelegenheid om stiekem allerlei voorwerpen van metaal mee naar huis te nemen met de idee om daar iets moois van te smeden. ´Hetgeen natuurlijk nooit gebeurde’, aldus Jan.
Hoe het ook zij, jouw leven was verbonden aan dat van Bendien. Als dank daarvoor kreeg je niet alleen een ere-medaille maar ook een gouden horloge. Dat kwam na jouw overlijden bij mij terecht. Als ik me goed herinner stond er een inscriptie in voor 25 jaar trouwe dienst. Meer dan een herinnering is het niet meer. Toen ik jaren geleden een lezing hield in Almelo over de tijdgeest had ik dat horloge meegenomen als een symbolische pendule tussen het heden en het verleden. Bij terugkeer in Madrid - ik woonde toen al in Spanje - werd mij op het vliegveld de tas ontfutseld waarin dat horloge zat opgeborgen. Ziedend was ik op de dief. En op mezelf omdat ik niet beter had opgelet. 
Het moment dat ik de eremedaille van de Duvelèrs krijg opgespeld
Zo zie je maar, of het nu een ere-medaille is of een gouden horloge, het enige wat uiteindelijk overblijft, is de herinnering. Net zoals de herinnering aan de enige medaille die ik in mijn leven mocht ontvangen. Dat was een hoge onderscheiding van de carnavalsonderscheiding van de Duvelèrs in Tilburg. En weet je waarom? Omdat ik de eerste niet-katholiek was die de eindredactie had gedaan van de carnavalskrant in deze Brabantse stad. Wat een eer! Nou ja, daarvan is nog een foto en die stuur ik je nu mee.