9 april 2019

Een Overijsselse baron tussen de Turken

Frederik Gijsbert van Dedem

(Overgenomen uit dagblad Tubantia; auteur: Gerard  Lage Venterink)

Frederik Gijsbert van Dedem (1743-1820)
Hij bewoog zich een leven lang in de roerige (inter-) nationale politiek van zijn tijd en diende het vaderland als ambassadeur in Constantinopel. Maar Frederik Gijsbert van Dedem stierf in 1820 vereenzaamd op zijn landgoed bij Wijhe. Henk Boom schreef het intrigerende levensverhaal van  een Overijsselse landjonker die zich al vroeg in zijn grootste droom gedwarsboomd zag. Het boek werd op 10 oktober gepresenteerd in museum TwentseWelle in Enschede, samen met een expositie die daar tot 6 januari is te zien.

Van zijn geboortehuis De Gelder bij Wijhe is slechts een enkel bijgebouw gebleven. De havezaten  Peckendam in Diepenheim en De Hachmeule bij Delden zijn helemaal verdwenen. Alsof alles wat aan hem en zijn familie herinneren kon, moest worden uitgewist. 
Het past in zekere zin wel bij de manier waarop hij zijn laatste levensjaren doorbracht, nadat hij  in 1808 uit het Osmaanse Rijk terugkeerde.  Alleen in Wijhe. Zijn vrouw gestorven, zijn zoon in het buitenland,  zijn dochter getrouwd met een diplomaat. En tegelijk genegeerd door de nieuwe koning Willem I en gemeden door ‘zijns gelijken’ onder de Overijsselse adel, die hem na de terugkeer van de Oranjes  zijn - bescheiden – patriottische sympathieën  uit vroeger dagen verweten.
Van Dedem met zoon in audiëntie bij de grootvizier
“Hij is roemloos uit de geschiedenis gestapt”, zegt oud-Almeloër Henk Boom. Hij diepte het levensverhaal van Frederik Gijsbert van Dedem op uit de vergetelheid. Een verhaal dat bij alle glans – Van Dedem zou tussen 1785 tot 1808 de langstzittende Nederlandse ambassadeur in Constantinopel worden – toch vooral dramatiek kende. “Hij heeft voortdurend zijn hoofd gestoten, is steeds weer de dupe geworden van intriges om hem heen.”
Dat geldt zelfs voor wat het hoogtepunt in zijn diplomatieke carrière zou worden: de benoeming in Constantinopel.  Van Dedem had in 1783 dolgraag als eerste Nederlandse ambassadeur naar de nog maar net onafhankelijke Verenigde Staten van Amerika gewild. Het land, waar de ideeën van de Verlichting werden uitgeprobeerd. Waar een spannend experiment met nieuwe vormen van bestuur in volle gang was.
Lange tijd leek hij de IJssel voor de Potomac te mogen verruilen, maar op het laatste moment werd hij gepasseerd door Pieter Johan van Berckel, de burgemeester van Rotterdam. “Hij hoorde als relatieve buitenstaander uit Overijssel toch onvoldoende tot de cirkels die over dit soort benoemingen beslisten”, zegt Boom. “En hij heeft ook steeds moet vechten tegen een zeker superioriteitsgevoel dat uit het westen kwam.”
En dat hoewel Van Dedem tot de voorname geslachten van Overijssel hoorde. Zijn landgoed De Gelder was al een groot adellijk bezit en daar kwamen zijn havezaten in Delden en Diepenheim nog bij.  Hij zal overigens relatief weinig in het Twentse geweest zijn, vermoedt Boom, al bemoeide hij zich op afstand wel met het onderhoud van de Hachmeule en Peckendam . 
Zij bezit verzekerde hem immers van een voorname positie in de Staten van Overijssel.  Tegelijk drong hij door tot de Staten-Generaal in Den Haag, waarvan hij zelfs voorzitter werd in een tijd dat de kritiek op stadhouder Willem V door de bonte verzameling tegenstanders die zich ‘patriotten’ noemden, snel groeide. 
Sultan Selim III
Van Dedem is in het verleden door de weinige historici, die hem noemen, wel als een vurig patriot omschreven. Onterecht, meent de oud-journalist Boom.  “Hij heeft waarschijnlijk geen uitgesproken  posities ingenomen. Zijn verdienste voor Overijssel is misschien zelfs wel dat hij consensus tussen patriotten en Orangisten  nastreefde.”
Zijn reputatie heeft hij mogelijk te danken  aan het feit dat hij een achterneef was van Joan Derk van den Capellen tot den Pol, de grote Gelders-Overijsselse aanvoerder van de patriotten. Van Dedem nam het voor Van den Capellen  op, toen die vanwege zijn ideeën  over meer volksinvloed uit de Overijsselse Staten werd verbannen. 
“Maar tegelijk schreef hij in die tijd zalvende brieven aan Willem V, met wie hij goede maatjes was. En hij pleitte ook voor handhaving van de in Twente zo gehate feodale ‘drostendiensten’, waarbij boeren voor niets een aantal dagen voor hun adellijke heer moesten werken. Voor hem geldt waarschijnlijk wat de historicus Mensema over de Overijsselse adel in die tijd zegt; eerst kwam het eigen bezit, dan de familie en dan pas de politieke  opvattingen.” 
Van Dedem was bovendien al ‘onze man’ in Constantinopel toen de strijd tussen patriotten en Oranje-aanhangers pas naar een climax ging. Die Turkse periode komt uitgebreid aan de orde in het boek van Boom. Van Dedem zou met enkele korte onderbrekingen van 1785 tot 1808 in het Osmaanse Rijk blijven, de langstzittende Nederlandse ambassadeur in dat land. 
Boom beschrijft hoe hij vier sultans versleet en ook de veranderingen overleefde in Nederland, dat in een paar roerige jaren van een republiek onder een stadhouder via de Bataafse republiek en de Franse tijd het nieuwe koninkrijk van Willem I binnenstapte.  
En dat terwijl het ‘ouderwetse’ Osmaanse Rijk zelf wanhopig overeind probeerde te blijven in het Europese machtsspel van oude en nieuwe opkomende staten. “Hij moet karakter hebben gehad om in deze omstandigheden politiek te overleven”, meent Boom.  “Het meest opvallend is toch zijn vasthoudendheid. Iemand die zijn droompost in de VS misloopt en dan bij alle veranderingen zich zo lang staande houdt in roerige wereld met een vreemd geloof en een vreemde cultuur, aardbevingen, de pest en vaak grote hitte.”
Gaspard Testa, Van Dedems tolk
Boom heeft Van Dedem niet kunnen betrappen op een overmatige interesse voor de Turkse cultuur. Noch op kritiek erop. Hij zelf was overtuigd gereformeerd, voedde zijn kinderen zo op, maar hield ook wel van het goede leven. “De bijbel in de ene, het glas wijn in de andere hand”, schrijft Boom. Zoals dat voor veel Overijsselse edelen gold. 
De Overijsselaar die de wereld introk, is – ook door de zwakke gezondheid van zijn vrouw – maar weinig op reis geweest in Turkije en de buurlanden. Anders dan zijn zoon Anthony, die wel grote interesse in Turkije en de landen rond de Middellandse zee had.
Uitlatingen over de Turkse cultuur of religie heeft Boom niet gevonden, ook omdat er van Van Dedem geen persoonlijke archief meer is. “En in zijn ambtsberichten aan Den Haag gaat het vooral over oorlog, diplomatie en handel.” Aan de bevordering van dat laatste heeft hij zijn steentje bijgedragen, getuige de vele loftuitingen van de Levantse Handel, de instelling die zich met handel in de oostelijke Middellandse zee en Zwarte zee bezighield. 

Een grote rol in de internationale diplomatie bleef Van Dedem daarentegen ontzegd. Ook omdat de Turken de Nederlander – ondanks enig persoonlijk aanzien - toch als ‘hulpje’ van het gehate Frankrijk zagen, dat onder Napoleon Egypte had ingepikt. En toen hij in 1790 wel de kans kreeg te bemiddelen tussen het Osmaanse en Habsburge Rijk werd vanuit Den Haag een ander aangewezen. Van Dedem weet het aan de invloed van vroegere orangisten. 
Temidden van dit soort intriges en onrust in de nationale en internationale politiek, moet hij ‘af en toe terugverlangd hebben naar het rustig voortkabbelende water van de IJssel’, vermoedt Boom,  in zijn spannend geschreven  boek.   Maar toen hij - na een tussenstop van zes jaar in Parijs, waar hij senator werd – in 1816 terugkeerde naar het land langs de IJssel, belandde hij opnieuw in oude machtsspelletjes. 
Pogingen zijn plek in de Staten van Overijssel weer in te nemen, mislukten. Hij kreeg geen steun  meer van de provinciale adel,  die hem zijn vroegere patriottische en Franse sympathieën verweet en hem – afgezien van een enkele vriend - uit de weg ging. 
Uit woede daarover vroeg hij om ontslag uit de Ridderschap van Overijssel. Het verzoek werd niet eens meer beantwoord. Net zomin als zijn vraag aan koning Willem I om terug te mogen keren in de Staten –Generaal werd beantwoord. 
Die ontkenning van zijn lange dienstbare leven in Zwolle, Den Haag en Constantinopel moeten hem verbitterd hebben gemaakt.  In een van zijn zeldzame persoonlijke brieven  meldt hij ‘zelfs in een glas rode wijn geen smaak meer te vinden’. 
Van Dedem leek in stilte voortijdig uit de geschiedenis gestapt. En die stilte zou aanhouden na zijn overlijden op 3 maart 1820. Anders dan gebruikelijk werd zijn naam in de eerste zitting van de Overijsselse Ridderschap erna, niet meer voorgelezen.

INFOBLOK:
Henk Boom, Onze man in Constantinopel,Walburg Pers, 272 pagina’sprijs 24,95 euro. ISBN 978.90.5730.846.8. Boom, die afwisselend in Madrid en Reutum woont, schreef eerder ’De Grote Turk’ over sultan Süleyman de Prachtlievende . Dat boek is in het Turks en Duits vertaald. 



Sultan Selim III tijdens de Bairam-viering in het Topkapi Paleis

Geen opmerkingen:

Een reactie posten